Datum 2 november 2023
Directeur grootaandeelhouder
Twee belastingtarieven voor box 2 in 2024
Inkomen uit bijvoorbeeld dividend of de verkoop van aandelen wordt belast in box 2 van de inkomstenbelasting. Voor volgend jaar wordt hiervoor een tarief voorgesteld van 24,5% tot een inkomen van € 67.000 en 33% over het meerdere. In 2023 is er nog één tarief van 26,9%.
Het tarief van de vennootschapsbelasting blijft 19% tot een winst van € 200.000 en 25,8% over het meerdere.
Het loon van de dga mag niet lager zijn dan van een vergelijkbare werknemer
Een dga mag ‘zichzelf’ geen lager loon uitbetalen dat het loon dat een meest vergelijkbare werknemer zou ontvangen. Dit wordt het ‘gebruikelijk loon’ genoemd. Als de eigen bv dit jaar nog te weinig loon heeft uitgekeerd moet uiterlijk in december een extra loonbetaling worden gedaan.
Wat het minimale loonbedrag precies moet zijn, verschilt per beroepsgroep. Uitgangspunten bij het vaststellen van het gebruikelijk loon zijn dat:
-
- redelijkerwijs een minimaal loon vastgesteld moet kunnen worden van iemand met een vergelijkbaar beroep;
- op basis van gegevens die bekend kunnen zijn bij zowel de Belastingdienst als de bv.
Gelet op deze uitgangspunten zal veelal aangesloten worden bij een cao of andere algemeen gepubliceerde arbeidsvoorwaardenregeling. Voor medisch specialisten wordt bijvoorbeeld vaak de regeling ‘Arbeidsvoorwaarden medisch specialisten (AMS)’ gebruikt om het gebruikelijk loon te bepalen.
Extra belasting als te veel van de eigen vennootschap is geleend
Een dga die op 31 december a.s. meer dan € 700.000 van zijn bv(‘s) heeft geleend moet extra belasting betalen. In de aangifte inkomstenbelasting over 2023 wordt voor het meerdere boven het genoemde grensbedrag een extra dividenduitkering aangenomen in box 2. Op 31 december 2024 wordt dit grensbedrag verlaagd naar € 500.000.
De eigenwoningschulden in box 1 van de inkomstenbelasting kunnen voor deze regeling buiten beschouwing blijven.
Lenen van de eigen vennootschap kan fiscaal aantrekkelijk zijn omdat het aangaan van een lening bij de eigen vennootschap niet belast is. In tegenstelling tot het ontvangen van loon of dividend.
Het kabinet vindt het onwenselijk dat op deze manier geld uit de bv wordt gehaald. Met name als daarbij het beeld ontstaat dat schulden in de toekomst niet meer afgelost zullen worden. Met de nieuwe wet hoeft de Belastingdienst alleen nog vast te stellen dat de schulden groter zijn dan het grensbedrag van € 700.000. Wie meer leent gaat belasting betalen alsof daadwerkelijk dividend zou zijn uitgekeerd.
Eigenwoningschulden met hypothecaire zekerheid tellen niet mee
Bij de vaststelling van de van de eigen vennootschap geleende bedragen blijven hypothecaire schulden buiten beschouwing als een schuld is aangegaan voor een eigen woning en de lening voldoet aan de voorwaarden voor aftrek van de (rente)kosten in box 1 van de inkomstenbelasting.
Om heffing bij de aangifte 2023 te voorkomen, kan een dga:
- nog vóór het einde van het jaar aflossen; en/of
- kiezen voor een herfinanciering.
Voor meer uitleg over deze regeling zie hier.
Fiscale vrijstellingen bij erven- of schenken van een onderneming worden aangepast
Om te voorkomen dat een onderneming moet stoppen vanwege te betalen belasting bij bedrijfsopvolging zijn er vrijstellingen.
Voorgesteld is om deze bedrijfsopvolgingsregelingen aan te passen. In de nieuwe regels is onder meer bepaald dat het vermogen waarvoor een vrijstelling geldt zoveel mogelijk beperkt is tot het vermogen dat feitelijk in de onderneming wordt gebruikt.
Het overgaan van de aandelen in een bv door vererving of schenking kan belast zijn in box 2, alsof de aandelen op dat moment zijn verkocht. Belastingheffing kan echter worden uitgesteld door een schriftelijk verzoek aan de Belastingdienst te doen om de belastingheffing uit te mogen stellen, met een beroep op de zogenaamde ‘doorschuifregeling’.
Voor deze doorschuifregeling wordt voorgesteld dat dit vanaf 1 januari 2024 alleen nog kan voor in de onderneming gebruikte bedrijfsmiddelen en vermogen. Bij bedrijfsmiddelen met een waarde van meer dan € 100.000 (bedrag 2024) moet dan vanaf 1 januari 2025 worden vastgesteld in welke mate een bedrijfsmiddel binnen de onderneming wordt gebruikt. Aan derden ter beschikking gesteld onroerend goed wordt vanaf 1 januari 2024 vaak al niet meer aangemerkt als ondernemingsvermogen.
Voor deze regeling geldt tot 1 januari 2025 nog de voorwaarde dat een schenking moet zijn verkregen door een werknemer, die ten minste drie jaar in dienstbetrekking bij de vennootschap werkzaam was. Deze voorwaarde wordt vervangen door de voorwaarde dat de verkrijger ten minste 21 jaar oud moet zijn op het moment van de verkrijging.
Vrijstelling voor schenken en erven van een onderneming
Voor de erf- en schenkbelasting is er ook een vrijstelling bij bedrijfsoverdracht. Deze vrijstelling kan -op verzoek- van toepassing zijn als een verkrijger de onderneming ten minste vijf jaren wil voortzetten. Vanaf 1 januari 2025 geldt de aanvullende voorwaarde dat de verkrijger ten minste de leeftijd van 21 jaar moet hebben bereikt.
Voor deze vrijstelling in de schenk- en erfbelasting is ook voorgesteld om vanaf 1 januari 2024 alleen nog vermogen vrij te stellen dat in de onderneming wordt gebruikt. Aan derden ter beschikking gesteld onroerend goed wordt uitgesloten van de regeling.
Het maximumbedrag van de vrijstelling wordt met ingang van 1 januari 2025 verhoogd naar € 1,5 miljoen euro. Dit jaar is de vrijstelling nog maximaal van € 1.205.871. Boven dit bedrag wordt 75% vrijgesteld (dit was 83% in 2023).
Het heeft wel iets komisch dat de wetgever in de toelichting bij dit wetsvoorstel opmerkt dat de aanpassing van de wet prima ‘te doen is’ voor burgers. Onze ervaring is dat de meeste burgers dit soort regelingen juist als uitzonderlijk complex ervaren. Voor klanten die (desondanks) nog vragen hebben, leggen wij het vanzelfsprekend graag nog een keer uit.
Overige maatregelen dga’s
Naast de hiervoor genoemde belastingmaatregelen is nog een aantal andere maatregelen aangekondigd. Het gaat onder meer om de volgende maatregelen:
- Inkoop van eigen aandelen wordt vanaf volgend jaar aangemerkt als een dividenduitkering.
- Een open fonds voor gemene rekening is vanaf 1 januari 2025 vaak niet meer zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Als geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht moet dan in de vennootschapsbelasting afgerekend worden over de stille reserves, waarna inkomen in box 2 wordt aangenomen.
- Een overdrachtsbelasting van 4% is meestal verschuldigd als een zorgverlener (die een btw-vrijstelling kan toepassen) aandelen koopt van een vennootschap met bezittingen die vooral bestaan uit nieuwe onroerende zaken. De zogenaamde samenloopvrijstelling is dan niet meer van toepassing. Voor een dierenartsenpraktijk, die met btw-belaste prestaties verricht, zal de samenloopvrijstelling vaak nog wel van toepassing zijn in deze situatie.
Praktijkhouders en waarnemers
Lees over de tariefsverhoging voor de inkomstenbelasting
De tarieven in de boxen van de inkomstenbelasting worden aangepast. De verwachte tarieven van de inkomstenbelasting zijn volgend jaar als volgt:
- Box 1 -> 36,97% tot een inkomen van € 75.624 en 49,50% over het meerdere (was resp. 36,93% en 49,50% in 2023).
- Box 2 -> 24,5% tot een inkomen van € 67.000 en 33% over het meerdere (was één tarief van 26,9% in 2023).
- Box 3 -> 36% van een fictief inkomen uit vermogen (was 32% in 2023).
Het tarief in box 1 wordt verhoogd
Naast de absolute stijging van de belastingtarieven moet volledigheidshalve opgemerkt worden dat de eigenlijke stijging van de heffing in box 1 groter is.
Onder meer omdat:
- het bedrag waarmee een hogere tariefschijf begint wordt minder aangepast dan de inflatie; en
- het tarief over de winst in box 1 wordt sterker verhoogd. Dit komt omdat de MKB-winstvrijstelling wordt verlaagd van 14% naar 13,31%. Deze vrijstelling wordt toegepast op de volledige winst (na vermindering met de ondernemersaftrek). Eigenlijk is dit dus een tariefmaatregel, gericht op ondernemers.
Voor box 2 komen er twee tariefschijven
Voor wie inkomen heeft uit een bv komt er dus een tariefschijf bij voor het inkomen uit bijvoorbeeld dividend en de verkoop van aandelen. Hierdoor kan een tariefvoordeel worden behaald door de uitdelingen af te stemmen op de grens van de tariefschijf.
Merk op dat in de vennootschapsbelasting de winst van een vennootschap eerst nog belast is naar een tarief van 19%, tot een winst van € 200.000 en 25,8% over het meerdere. Het tarief van de vennootschapsbelasting blijft gelijk.
Het tarief in box 3 wordt 36%
Het belastingtarief in box 3 wordt verhoogd naar 36% in 2024. Dit jaar is het tarief in deze box nog 32%. Het heffingvrije vermogen blijft € 57.000 (€ 114.000 voor partners).
Na afloop van het jaar wordt voor box 3 een fictief inkomen vastgesteld uit banktegoeden, overige bezittingen en schulden, voor de aangifte over 2024. Voor 2023 geldt een fictief rendement van 0,01% voor banktegoeden, 6,17% voor overige bezittingen en voor schulden geldt een negatief rendement van 2,46%. Voor de overige bezittingen wordt in 2024 een fictief rendement verwacht van 6,04%.
Lees hier meer over de heffing in box 3 zie
Toch een jaarverantwoording voor nieuwe zorgaanbieders
Zorgverleners die na 1 januari 2022 zijn gestart, moeten toch hun financiële jaarverslaglegging beschikbaar hebben vóór 1 juni van enig jaar. De minister voor Langdurige Zorg en Sport had eerder toegezegd dat over de boekjaren 2022 en 2023 geen financiële jaarverantwoording ingediend hoefde te worden. Op die toezegging is zij gedeeltelijk teruggekomen. In een brief van 28 september staat dat de jaarverantwoording alleen wordt uitgesteld voor zorgaanbieders die:
- voor 1 januari 2022 zijn opgericht; en
- die nadien niet van organisatiestructuur zijn gewijzigd.
Voor instellingen die zowel zorg als jeugdhulp leveren, bijvoorbeeld instellingen voor geestelijke gezondheidszorg en gehandicaptenzorg is de jaarverantwoordingsplicht ook niet uitgesteld.
De zorgverleners voor wie de verplichting wel is uitgesteld dienen hun eerstvolgende jaarverantwoording uiterlijk in op 1 juni 2025, over het boekjaar 2024.
Bij de Tweede Kamer is nog een voorstel in behandeling om in de toekomst de jaarverantwoording alleen verplicht te stellen het eerste jaar waarin zij zorg gaan verlenen.
Een zorgverlener moet aan meerdere administratieve verplichtingen voldoen voordat hij of zij kan beginnen met het verlenen van zorg. Denk daarbij aan:
- Inschrijven bij het handelsregister van de Kamer van Koophandel.
- Aanmelden via het portaal van het CIBG toetredingzorgaanbieders.nl.
- Aanvragen van een vergunning bij het CIBG.
- Aanvragen van een AGB-code bij Vektis
In de brief van de minister staat dat deze processen niet eenvoudiger kunnen. Een zorgverlener moet altijd eerst een rondgang langs meerdere loketten maken, met bij elk loket een andere werkwijze, andere beslistermijnen en administratieve drempels.
Van enige afstand bezien is dit een reeks administratieve processen, waarbij informatie van aspirant-zorgverleners wordt ingewonnen. Logischerwijs zou één instantie dat kunnen doen. Die instantie zou dan in één keer de vergunning en de benodigde nummers aan de zorgverlener kunnen geven. Met een mooie bos bloemen, als dank voor het vergroten van het zorgaanbod in Nederland. Maar dat is dus te simpel gedacht, helaas.
Is alleen jaarverantwoording in het eerste jaar een verbetering?
In een amendement bij de Verzamelwet VWS 2023 is voorgesteld om een jaarverantwoording in het eerste jaar verplicht te stellen. De Nederlandse zorgautoriteit (Nza) zou dan een vergunning weer kunnen intrekken als het jaarverslag niet aan de eisen voldoet. Ter voorkoming van fraude. De minister merkt over deze eenmalige openbaarmaking op dat zij zich afvraagt wat daarvan het nut en de noodzaak zou zijn. Met de minister is ook voor ons onduidelijk hoe fraude zichtbaar zou worden door het openbaar maken van financiële jaarverslagen en waarom de Nza juist dit middel nodig zou hebben om frauduleuze zorgverleners uit de markt te weren.
Andere verplichtingen blijven bestaan
De jaarverantwoording is maar één onderdeel van de Wet toelating zorgaanbieders (Wtza). De andere verplichtingen in deze wet blijven vooralsnog zoals ze zijn. Instellingen hebben nog steeds tot uiterlijk tot 31 december 2023 de tijd om in het bezit te komen van een benodigde toelatingsvergunning, als zij niet al een eerder verleende formele toelating hadden. En zorgverleners blijven verplicht om zich aan te melden bij het CIBG, zich in te schrijven in het Landelijk Register Zorgaanbieders en (vooralsnog) indien nodig intern toezicht te organiseren.
De investeringsaftrek wordt verlaagd
De energie-investeringsaftrek wordt verlaagd naar 40% bij investeringen in 2024 (45,5% in 2023). De energie-investeringsaftrek is een extra vermindering van de in de aangifte op te geven winst.
Het kabinet wil de aanschaf van energiezuinige, duurzame en milieuvriendelijke bedrijfsmiddelen stimuleren. Dat gebeurt op dit moment onder andere via de Energie-investeringsaftrek (EIA), de Milieu-investeringsaftrek (MIA) en de Willekeurige afschrijving milieubedrijfsmiddelen (Vamil). Deze regelingen zouden op 1 januari 2024 komen te vervallen maar worden nu toch verlengd, tot 31 december 2028.
De MIA en EIA zijn van toepassing op een bedrag aan milieu- of energie-investeringen van meer dan € 2.500 in een kalenderjaar. Of een investering voor deze maatregelen in aanmerking komt, kun je vinden in de milieu- en energielijst.
De extra aftrek kan een relatief groot fiscaal voordeel opleveren.
Voorbeelden MIA:
Nieuwe Elektrische bakfiets:
- De investering bedraagt minimaal € 4000,-.
- De bakfiets moet gebruikt worden voor bedrijfsmatig vervoer.
- NB: Deze mag niet voornamelijk voor woon-werkverkeer worden gebruikt! Deze aanvullende voorwaarde zorgt er in de praktijk voor dat alleen in een beperkt aantal gevallen de aanvraag nog doorgang kan vinden.
MIA -> 45% van het investeringsbedrag
Vamil -> 75% van het investeringsbedrag
Nieuwe Speed pedelec:
Bij investeringen vanaf € 2.500. Hiervoor geldt niet de aanvullende voorwaarde met betrekking tot woon-werkverkeer.
MIA -> 27% van het investeringsbedrag
Vamil -> 75 van het investeringsbedrag
Voorbeelden EIA:
- Laadpaal: reguliere elektrische auto’s vallen niet meer onder de MIA en VAMIL. Elektrische bestelauto’s en personenauto’s met geïntegreerde zonnepanelen komen nog wel in aanmerking voor beide subsidies. Maar ook de ‘slimme’ laadpaal, als deze gebruikt wordt voor het laden van de zakelijke auto, komt nog in aanmerking voor de MIA, de investering moet minimaal € 2.500,- bedragen en de aftrek is € 2.500,-.
- Verduurzaming: dakisolatie (45,5%), zonnepanelen (45,5%) of vervangen oude verlichting door ledverlichting.
Let op, de aftrekpercentages voor de EIA zijn hoog, maar er moeten wel meer uitgebreide berekeningen gedaan te worden, zoals het bepalen van de terugverdientijd van de investering door verminderd energieverbruik en oppervlakteberekeningen. Dit soort aanvragen zijn wel wat ingewikkelder om uit te voeren. En aangezien het vaker om grote investeringen en grotere aftrekbedragen gaat, is het zeker aan te raden om dit uit te besteden.
Op gebouwen mag minder worden afgeschreven
Op gebouwen die als bedrijfsmiddel worden gebruikt mag vanaf volgend jaar tot niet meer dan de WOZ-waarde worden afgeschreven. Afschrijvingskosten op gebouwen worden hierdoor beperkt.
Afschrijving is mogelijk tot de bodemwaarde van een gebouw. Met deze maatregel wordt de bodemwaarde gesteld op ten minste de WOZ-waarde. Beneden de WOZ-waarde wordt daarmee niet langer aangenomen dat een gebouw in waarde is gedaald.
De boekwaarde mag echter nog wel gelijk blijven als deze op dit moment al lager is dan de WOZ-waarde en een al ingezette jaarlijkse afschrijving mag voor maximaal drie boekjaren worden voortgezet volgens de in 2023 geldende regels.
Tot op heden kan bij een gebouw in eigen gebruik veelal worden afgeschreven tot 50% van de WOZ-waarde. Als gevolg van deze maatregel zal logischerwijs de (stakings-) winst bij verkoop in de toekomst naar verwachting ook kleiner zijn.
Standpunten Belastingdienst over btw in de medische sector
Een zorgverlener hoeft geen btw in rekening te brengen als een behandeling van een patiënt:
- de diagnose en behandeling van ziekten of gezondheidsproblemen als doel heeft of de bescherming en behoud van de gezondheid; en
- wordt uitgevoerd door voldoende medisch gekwalificeerde personen.
In de zomer zijn overzichten van de Belastingdienst gepubliceerd over de toepassing van deze vrijstelling en andere vrijstellingen bij situaties die zich voordoen in de medische sector. Deze overzichten zijn openbaar geworden met een beroep op de Wet open overheid (WOO).
De antwoorden van de Belastingdienst geven een interessant inkijkje in de mogelijke belastbaarheid van bepaalde handelingen en diensten in de praktijk.
Bijvoorbeeld in de volgende situaties:
Soort dienst | Antwoord in voorgelegde situatie | |
1 | ZZP-doktersassistentie | met btw |
2 | Uitlenen van zorgpersoneel | met btw |
3 | Zwangerschapscursus | met btw |
4 | Echospreekuur, voor noodzakelijke echo’s | vrijgesteld |
5 | Body stress release therapie | met btw |
6 | Osteopathie | vrijgesteld |
7 | Medische pedicure | met btw |
8 | Podologie | vrijgesteld |
9 | Verhuur operatiekamer | vrijgesteld |
10 | Verhuur tandarts-behandelkamer | vrijgesteld |
Kun je op deze standpunten vertrouwen?
De gegeven antwoorden geven geen direct vertrouwen voor nieuwe praktijksituaties. Formeel zijn deze standpunten eigenlijk niet gepubliceerd en een nieuwe situatie kan nèt een beetje anders zijn dan de vraag waar de Belastingdienst antwoord op heeft gegeven. Het belang van de antwoorden ligt vooral in de zichtbaarheid van de criteria die de Belastingdienst bij een beoordeling gebruikt.
Als de Belastingdienst een standpunt op de formele wijze publiceert voor een specifieke situatie, geeft dat de praktijk wel houvast bij het bepalen of aan een patiënt (of verzekeraar) btw in rekening moet worden gebracht. Nieuwe formele standpunten zijn te vinden op de website van de kennisgroepen van de Belastingdienst.
Fiscale vrijstellingen bij erven- of schenken van een onderneming worden aangepast
Om te voorkomen dat een onderneming moet stoppen vanwege te betalen belasting bij bedrijfsopvolging zijn er vrijstellingen.
Voorgesteld is om deze bedrijfsopvolgingsregelingen aan te passen. In de nieuwe regels is onder meer bepaald dat het vermogen waarvoor een vrijstelling geldt zoveel mogelijk beperkt is tot het vermogen dat feitelijk in de onderneming wordt gebruikt.
Het overgaan van de aandelen in een bv door vererving of schenking kan belast zijn in box 2, alsof de aandelen op dat moment zijn verkocht. Belastingheffing kan echter worden uitgesteld door een schriftelijk verzoek aan de Belastingdienst te doen om de belastingheffing uit te mogen stellen, met een beroep op de zogenaamde ‘doorschuifregeling’.
Voor deze doorschuifregeling wordt voorgesteld dat dit vanaf 1 januari 2024 alleen nog kan voor in de onderneming gebruikte bedrijfsmiddelen en vermogen. Bij bedrijfsmiddelen met een waarde van meer dan € 100.000 (bedrag 2024) moet dan vanaf 1 januari 2025 worden vastgesteld in welke mate een bedrijfsmiddel binnen de onderneming wordt gebruikt. Aan derden ter beschikking gesteld onroerend goed wordt vanaf 1 januari 2024 vaak al niet meer aangemerkt als ondernemingsvermogen.
Voor deze regeling geldt tot 1 januari 2025 nog de voorwaarde dat een schenking moet zijn verkregen door een werknemer, die ten minste drie jaar in dienstbetrekking bij de vennootschap werkzaam was. Deze voorwaarde wordt vervangen door de voorwaarde dat de verkrijger ten minste 21 jaar oud moet zijn op het moment van de verkrijging.
Vrijstelling voor schenken en erven van een onderneming
Voor de erf- en schenkbelasting is er ook een vrijstelling bij bedrijfsoverdracht. Deze vrijstelling kan -op verzoek- van toepassing zijn als een verkrijger de onderneming ten minste vijf jaren wil voortzetten. Vanaf 1 januari 2025 geldt de aanvullende voorwaarde dat de verkrijger ten minste de leeftijd van 21 jaar moet hebben bereikt.
Voor deze vrijstelling is ook voorgesteld om vanaf 1 januari 2024 alleen nog vermogen vrij te stellen dat in de onderneming wordt gebruikt. Aan derden ter beschikking gesteld onroerend goed wordt uitgesloten van de regeling.
Het maximumbedrag van de vrijstelling wordt met ingang van 1 januari 2025 verhoogd naar € 1,5 miljoen euro. Dit jaar is de vrijstelling nog maximaal van € 1.205.871. Boven dit bedrag wordt 75% vrijgesteld (dit was 83% in 2023).
Het heeft wel iets komisch dat de wetgever in de toelichting bij dit wetsvoorstel opmerkt dat de aanpassing van de wet prima ‘te doen is’ voor burgers. Onze ervaring is dat de meeste burgers dit soort regelingen juist als uitzonderlijk complex ervaren. Voor klanten die (desondanks) nog vragen hebben, leggen wij het vanzelfsprekend graag nog een keer uit.
Fiscale vrijstellingen bij erven- of schenken van een onderneming worden aangepast
Om te voorkomen dat een onderneming moet stoppen vanwege te betalen belasting bij bedrijfsopvolging zijn er vrijstellingen.
Voorgesteld is om deze bedrijfsopvolgingsregelingen aan te passen. In de nieuwe regels is onder meer bepaald dat het vermogen waarvoor een vrijstelling geldt zoveel mogelijk beperkt is tot het vermogen dat feitelijk in de onderneming wordt gebruikt.
Het overgaan van de aandelen in een bv door vererving of schenking kan belast zijn in box 2, alsof de aandelen op dat moment zijn verkocht. Belastingheffing kan echter worden uitgesteld door een schriftelijk verzoek aan de Belastingdienst te doen om de belastingheffing uit te mogen stellen, met een beroep op de zogenaamde ‘doorschuifregeling’.
Voor deze doorschuifregeling wordt voorgesteld dat dit vanaf 1 januari 2024 alleen nog kan voor in de onderneming gebruikte bedrijfsmiddelen en vermogen. Bij bedrijfsmiddelen met een waarde van meer dan € 100.000 (bedrag 2024) moet dan vanaf 1 januari 2025 worden vastgesteld in welke mate een bedrijfsmiddel binnen de onderneming wordt gebruikt. Aan derden ter beschikking gesteld onroerend goed wordt vanaf 1 januari 2024 vaak al niet meer aangemerkt als ondernemingsvermogen.
Voor deze regeling geldt tot 1 januari 2025 nog de voorwaarde dat een schenking moet zijn verkregen door een werknemer, die ten minste drie jaar in dienstbetrekking bij de vennootschap werkzaam was. Deze voorwaarde wordt vervangen door de voorwaarde dat de verkrijger ten minste 21 jaar oud moet zijn op het moment van de verkrijging.
Vrijstelling voor schenken en erven van een onderneming
Voor de erf- en schenkbelasting is er ook een vrijstelling bij bedrijfsoverdracht. Deze vrijstelling kan -op verzoek- van toepassing zijn als een verkrijger de onderneming ten minste vijf jaren wil voortzetten. Vanaf 1 januari 2025 geldt de aanvullende voorwaarde dat de verkrijger ten minste de leeftijd van 21 jaar moet hebben bereikt.
Voor deze vrijstelling is ook voorgesteld om vanaf 1 januari 2024 alleen nog vermogen vrij te stellen dat in de onderneming wordt gebruikt. Aan derden ter beschikking gesteld onroerend goed wordt uitgesloten van de regeling.
Het maximumbedrag van de vrijstelling wordt met ingang van 1 januari 2025 verhoogd naar € 1,5 miljoen euro. Dit jaar is de vrijstelling nog maximaal van € 1.205.871. Boven dit bedrag wordt 75% vrijgesteld (dit was 83% in 2023).
Het heeft wel iets komisch dat de wetgever in de toelichting bij dit wetsvoorstel opmerkt dat de aanpassing van de wet prima ‘te doen is’ voor burgers. Onze ervaring is dat de meeste burgers dit soort regelingen juist als uitzonderlijk complex ervaren. Voor klanten die (desondanks) nog vragen hebben, leggen wij het vanzelfsprekend graag nog een keer uit.
Overige maatregelen ondernemen
Naast de hiervoor genoemde ontwikkelingen noemen we kort nog de volgende ontwikkelingen:
- De zelfstandigenaftrek wordt volgend jaar € 3.750. Dit jaar is de zelfstandigenaftrek € 5.030.
- Het maximumbedrag van de arbeidskorting wordt in 2024 verhoogd naar € 5.553 (dit jaar € 5.052).
- De belastingrente voor de vennootschapsbelasting stijgt op 1 januari 2024 naar 10%. Dit jaar is deze rente nog 8%. Voor de andere belastingen wordt de belastingrente 7,5%.
- De betalingskorting voor tijdige betaling van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting wordt afgeschaft.
Visie van fiscaal jurist Rahied Joeman
Alsof de administratieve last binnen de zorgsector maar beperkt was, worden zorgverleners met de jaarverantwoording opnieuw opgezadeld met weer nieuwe administratieve lasten. Bovendien heerst er nog steeds onduidelijkheid over deze verplichting(en) vanuit de Wtza en steeds blijft de vraag boven de markt hangen of met het gekozen middel het beoogde doel wordt bereikt. Dit maakt het voor de zorgverlener allemaal niet makkelijker op, maar de financiële en juridische gevolgen zijn groot en dus belangrijk om desondanks aan deze verplichtingen te blijven voldoen. Vanuit onze (mede)verantwoordelijkheid begeleiden wij onze relaties hierin. We zijn er nog niet en verwachten komende tijd nogal wat wijzigingen op dit gebied.
Maatregelen ter verduurzaming van de praktijk
Met het oog op klimaatverandering en de besparing op energielasten is het positief dat investeringen in duurzame bedrijfsmiddelen nog steeds worden gestimuleerd vanuit de overheid. De regelingen zijn derhalve toch niet afgeschaft of afgebouwd, maar verlengd tot 31 december 2028! Gemiddeld zijn de kosten voor niet-zuinige praktijkpanden intussen stevig omhoog gegaan. Om de (toekomstige) lasten te kunnen drukken is het voor praktijkhouders zeer evident dat het zin heeft om aandacht te besteden aan ‘slimme’ verduurzamingen en/of investeringen en de fiscale stimuleringsmaatregelingen daarbij te benutten om extra aftrek te kunnen claimen. Mijn verwachting is dat dit onderdeel in de toekomst steeds belangrijker wordt en een bijkomend voordeel is dat de (economische) waarde van het praktijkpand stabiel blijft.
Minder afschrijving op gebouwen
Met deze regeling wordt de afschrijving op bedrijfsgebouwen in eigendom ook beperkt in de inkomstenbelasting, deze regeling gold al voor de ondernemers met een bv-rechtsvorm. Voor de liquiditeitspositie is het voor onze relaties fijn dat er een afschrijvingspotentieel is op bedrijfsmiddelen. Zeker in de startfase van de onderneming. Indien de huidige boekwaarde lager is dan de WOZ-waarde, dan hoeft deze (gelukkig) niet gecorrigeerd te worden. Over het algemeen blijft de waarde van een gebouw echter redelijk stabiel. Met een beperking van de afschrijving is de verkoopwinst bij een overdracht / verkoop lager, waardoor op dat moment ook voor een lager bedrag afgerekend hoeft te worden met de fiscus. Dat is dan de andere kant van de medaille.
Btw in de medische sector
Feiten en omstandigheden zijn bepalend voor de vraag of een bepaalde activiteit al dan niet belast is voor de omzetbelasting. Desondanks biedt een standpunt van Belastingdienst enige houvast in sommige ingewikkelde praktijksituaties. Dit geeft richting en zo kan ik bij de beoordeling eventueel rekening houden met de zienswijze van de Belastingdienst en dit bespreken met de praktijkhouder of de waarnemer. Voor de praktijk is de publicatie van standpunten een goede ontwikkeling, die bijdraagt aan de rechtszekerheid. Indien de financiële gevolgen groot of zelfs niet te overzien zijn, zullen wij relaties aanraden om de specifieke casus voor te leggen aan de Belastingdienst.
Minimaliseren verschil belastingdruk ondernemers en werknemers
Het kabinet wil het verschil in belastingdruk tussen werknemers en ondernemers verder minimaliseren. Eén van de maatregel om dat te bereiken is de afbouw van de zelfstandigenaftrek. Dit is zuur voor onze ondernemende medici, want het bedrag dat een ondernemer hierdoor netto inlevert is aanzienlijk. De pijn wordt enigszins ‘verzacht’ door de verhoging van de arbeidskorting. Dit doekje voor het bloeden levert helaas voor onze relaties weinig tot niks op. Dat wordt onder andere veroorzaakt door de afbouw van de arbeidskorting vanaf € 39.898,=. Dat is jammer maar helaas is het niet anders.
Belastingheffing werkgevers in de zorg
Minder onbelaste voordelen in werkkostenregeling (wkr)
Met ingang van 1 januari 2024 kunnen werkgevers onbelaste vergoedingen en verstrekkingen aan werknemers geven voor maximaal 1,92% van de loonsom tot € 400.000 en 1,18% over het meerdere. Dit jaar is het maximum nog 3% van de loonsom tot € 400.000 en 1,18% over het meerdere.
Een ov-abonnement of een voordeelurenkaart geven of vergoeden is vanaf volgend jaar gericht vrijgesteld in het werkkostenoverzicht.
Werkgevers kunnen er vanaf volgend jaar voor kiezen om onbelast een ov-abonnement of een voordeelurenkaart aan een werknemer te geven. Of een onbelaste vergoeding tot het bedrag van de aanschafkosten daarvan. In de werkkostenregeling geldt hiervoor dan een gerichte vrijstelling als de werkgever aannemelijk kan maken dat de werknemer de ov-kaart mede gebruikt voor woon-werkverkeer en/of zakelijke reizen. In welke mate dan ook.
Voor werkgevers is het van belang om werknemersvoordelen volledig verantwoorden in een wkr-overzicht. Bij het overschrijden van de maximaal vrijgestelde uitgaven kan de hier over verschuldigde belasting begin 2024 worden aangegeven.
Schijnzelfstandig zijn bij ‘inbedding van het werk’ van een zzp’er
De opdracht die een (zzp-)opdrachtnemer uitvoert kan in voorkomende situaties de kenmerken hebben van een arbeidsovereenkomst. Een arbeidsovereenkomst is dan wettelijk verplicht en de opdrachtnemer ‘schijnzelfstandig’.
Als gevolg van een uitspraak van de Hoge Raad kunnen opdrachtnemers nu makkelijker bij de rechter afdwingen dat hun opdracht een arbeidsovereenkomst is, als zij ‘ingebed’ werken in de organisatie van de opdrachtgever. Het risico op schijnzelfstandigheid is hierdoor groter als de opdrachtnemer niet werkt zoals een zelfstandig ondernemer dat zou doen en concrete resultaatafspraken ontbreken.
Het ontbreken van vakinhoudelijke aansturing of de mogelijkheid hebben om een vervanger te sturen is op zichzelf niet (meer) voldoende om het bestaan van een arbeidsovereenkomst uit te sluiten. Sinds het Deliveroo-arrest van 24 maart jl. kunnen rechters nu ‘organisatorische inbedding’ in een organisatie nadrukkelijker als argument gebruiken om te oordelen dat een arbeidsovereenkomst wettelijk verplicht is.
In mei heeft een gerechtshof bijvoorbeeld geoordeeld dat promotiestudenten, die voor een academisch ziekenhuis werkzaam waren, recht hebben op een arbeidsovereenkomst. Het ging in deze uitspraak om studenten bij het Universitair medisch centrum Groningen (UMCG). Kortgezegd oordeelde het hof dat deze studenten onder organisatorisch werkgeversgezag werkzaam waren. Onder meer omdat zij met het uitvoeren van hun promotieonderzoek een kernactiviteit van een academisch ziekenhuis verrichten.
In een andere, nog lopende, juridische procedure is aan de Hoge Raad gevraagd om te verduidelijken en concreet te maken wat nu de precieze criteria voor het bestaan van een arbeidsovereenkomst zijn. Die vraag is op dit moment nog in behandeling.
Zijn loonheffingen bij schijnzelfstandigheid alsnog verschuldigd?
De Belastingdienst legt bij schijnzelfstandigheid geen naheffingsaanslagen op als gebruik wordt gemaakt van een overeenkomst van opdracht in een door de Belastingdienst goedgekeurde vorm. Eén van die overeenkomsten, is de overeenkomst waarin staat dat de opdrachtnemer vrij is om zich door een ander te laten vervangen. Deze modelovereenkomst wordt in verband met de hiervoor genoemde rechterlijke uitspraak niet langer goedgekeurd vanaf 1 januari 2024.
In de praktijk zien wij dat de Belastingdienst soms een zogenaamde ‘aanwijzing’ geeft als zij vinden dat sprake is van schijnzelfstandigheid. Een werkgever moet dan loonheffingen gaan afdragen als de zzp’er -in strijd met de aanwijzing- toch op basis van een overeenkomst van opdracht blijft werken.
Voor dit onderwerp heeft het Ministerie van Sociale Zaken een wetsvoorstel gepubliceerd waar burgers op mogen reageren. Daarbij is aangegeven dat de Belastingdienst de controle op schijnzelfstandigheid op 1 januari 2025 gaat hervatten. Gelet op de aanstaande verkiezingen, is het echter onzeker of dit wetsvoorstel in de huidige vorm uiteindelijk aangenomen zal worden door de nieuwe Tweede Kamer.
Betalingen aan zelfstandigen moeten aan de Belastingdienst worden doorgegeven
Werkgevers moeten uiterlijk in januari de Belastingdienst informeren over betalingen aan zelfstandigen als die betalingen:
- aan een natuurlijke persoon zijn gedaan;
- waarbij geen btw in rekening is gebracht, bijvoorbeeld een betaling aan een waarnemend zorgverlener die als zzp’er werkt.
Vorig jaar waren er veel vragen over dit onderwerp. Met name onduidelijk was of deze verplichting ook geldt als een zorgondernemer een btw-vrijstelling toepast. De Belastingdienst heeft inmiddels bevestigd dat de gegevens van de betalingen in die situatie ook doorgegeven moeten worden. Voor betalingen aan waarnemers of andere -al dan niet tijdelijk- ingehuurde zorgverleners is dit dus een wettelijke verplichting waar tijdig aan voldaan moet worden. Op de website van de Belastingdienst staat hoe de gegevens moeten worden aangeleverd.
Verlaging onbelaste 30%-vergoeding werknemers uit het buitenland
Werknemers die uit het buitenland komen om in Nederland te werken, kunnen van hun werkgever onder voorwaarden een onbelaste onkostenvergoeding ontvangen van 30% van het loon. Voor een periode van maximaal 5 jaar. Dit belastingvoordeel wordt volgend jaar kleiner.
Een werknemer die in 2024 of daarna een beschikking voor deze regeling bij de Belastingdienst aanvraagt, kan nog een onbelaste vergoeding ontvangen van maximaal:
- 30% van het loon in de eerste 20 maanden;
- 20% van het loon in de tweede 20 maanden; en
- 10% van het loon in de derde 20 maanden.
Naast het verminderen van de maximale onbelaste vergoeding wordt voor deze groep de zogenaamde ‘partiële buitenlandse belastingplicht’ afgeschaft. Dat betekent dat deze werknemers ook niet meer hun inkomen in box 2 en 3 van de inkomstenbelasting mogen aangeven alsof zij (nog) buitenlands belastingplichtige zijn.
Voor werknemers die op 31 december 2023 al gebruik maakten van de 30%-regeling blijft de partiële belastingplicht bestaan, tot uiterlijk 31 december 2026.
Overige maatregelen en normbedragen
Andere belastingmaatregelen die voor werkgevers van belang zijn:
- Het bedrag dat onbelast als reiskostenvergoeding kan worden gegeven wordt verhoogd naar € 0,23 (van € 0,21 in 2023).
- Het maximumbedrag van de arbeidskorting wordt in 2024 verhoogd naar € 5.553 (vorig jaar € 5.052).
- De Aof-premie wordt verhoogd.
- De thuiswerkvergoeding wordt geïndexeerd voor inflatie.
- De hoogste schijf in de loon- en inkomstenbelasting wordt niet volledig verhoogd met de inflatie.
Vermogen en inkomen
De tarieven in de inkomstenbelasting worden verhoogd
De tarieven in de boxen van de inkomstenbelasting worden aangepast. De verwachte tarieven van de inkomstenbelasting zijn volgend jaar als volgt:
- Box 1 -> 36,97% tot een inkomen van € 75.624 en 49,50% over het meerdere (was resp. 36,93% en 49,50% in 2023).
- Box 2 -> 24,5% tot een inkomen van € 67.000 en 33% over het meerdere (was één tarief van 26,9% in 2023).
- Box 3 -> 36% van een fictief inkomen uit vermogen (was 32% in 2023).
Het tarief in box 1 wordt verhoogd
De eigenlijke stijging van de belastingheffing in box 1 is nog wat groter. Onder meer omdat:
- het bedrag waarmee een tariefschijf begint minder wordt aangepast dan de inflatie;
- het tarief over de winst in box 1 meer wordt verhoogd. Dit komt omdat de MKB-winstvrijstelling wordt verlaagd van 14% naar 13,31%. Deze vrijstelling wordt toegepast op de volledige winst (na vermindering met de ondernemersaftrek). Eigenlijk is dit dus een tariefmaatregel, gericht op ondernemers.
- De belasting die in de inkomstenbelasting moet worden betaald voor het hebben van een eigen woning neemt toe. Dit wordt het ‘eigenwoningforfait’ genoemd. In het verleden hoefde geen eigenwoningforfait betaald te worden als er geen (rente) aftrek is. Inmiddels moet dat wel weer. Ieder jaar een beetje meer.
Voor box 2 komen er twee tariefschijven
Voor wie inkomen heeft uit een bv komt er dus een tariefschijf bij voor het inkomen uit bijvoorbeeld dividend en de verkoop van aandelen. Hierdoor kan een tariefvoordeel worden behaald door de uitdelingen af te stemmen op de grens van de tariefschijf.
Merk op dat in de vennootschapsbelasting de winst van de vennootschap eerst nog belast is naar een tarief van 19% tot een winst van € 200.000 en 25,8% over het meerdere. Het tarief van de vennootschapsbelasting blijft gelijk.
Het tarief in box 3 wordt 36%
Het belastingtarief in box 3 wordt verhoogd naar 36% in 2024. Dit jaar is het tarief in deze box nog 32%. Het heffingvrije vermogen blijft € 57.000 (€ 114.000 voor partners).
Na afloop van het jaar wordt voor box 3 een fictief inkomen vastgesteld uit banktegoeden, overige bezittingen en schulden, voor de aangifte over 2024. Voor 2023 geldt een fictief rendement van 0,01% voor banktegoeden, 6,17% voor overige bezittingen en voor schulden geldt een negatief rendement van 2,46%. Voor de overige bezittingen wordt in 2024 een fictief rendement verwacht van 6,04%.
Kijk hier voor meer uitleg over de heffing in box 3.
De vaststelling van het fictieve inkomen in box 3 wordt aangepast
Voor de belastingheffing in box 3 is voorgesteld om:
- een aandeel in de reserves van een vereniging van eigenaars en het recht op een tegoed op de bijzondere rekening van een notaris of gerechtsdeurwaarder gelijk te behandelen als hebben van een bankrekening in box 3. Deze regel geldt met terugwerkende kracht al in de aangifte inkomstenbelasting over 2023.
- vorderingen op de fiscaal partner of vorderingen van een minderjarig kind op de ouders met ouderlijk gezag over het kind buiten beschouwing te laten. Deze vorderingen hoeven in de aangifte over 2023 al niet meer opgegeven te worden voor de inkomstenbelasting.
- de vrijstelling voor groene beleggingen te verlagen, van € 65.000 naar € 30.000.
- voor het opleggen van voorlopige aanslagen een voorlopig fictief rendement te publiceren. Dat rendement kan dan gebruikt worden als de definitieve fictieve rendementen nog niet bekend zijn. Overigens geldt daarbij dat het aan het eind van het jaar te betalen bedrag op een niet tijdig opgelegde voorlopige aanslag in mindering gebracht kan worden op de aan te geven banktegoeden.
Gelet op het lage veronderstelde rendement op banktegoeden, is het voordelig dat de hiervoor genoemde rechten aangegeven mogen worden alsof het eigen banktegoeden zijn. Dat vorderingen in de familiesfeer buiten beschouwing kunnen blijven is ook voordelig omdat voor bezittingen een hoger rendement geldt dan het percentage voor schulden.
Bezwaar bij een groter fictief rendement dan het werkelijk rendement
De Hoge Raad heeft op 24 december 2021 beslist dat de heffing van box 3 onrechtmatig is.
Kortgezegd lijkt nu het gevolg van dit arrest te zijn dat de Belastingdienst het fictief rendement niet hoger mag vaststellen dan het inkomen dat daadwerkelijk met het vermogen is behaald. Bezwaar maken tegen de aanslag inkomstenbelasting kan hierdoor zinvol zijn als het fictief inkomen uit vermogen meer is dan het werkelijk inkomen. Naar verwachting komt er niet eerder dan 1 januari 2027 een belastingheffing over het werkelijk genoten inkomen uit vermogen.
Rechters hebben in meerdere situaties toegestaan dat tegenbewijs geleverd kan worden als het feitelijke nettorendement significant lager is dan het fictief vastgestelde rendement.
Voor de jaren van 2017 tot en met 2026 wordt naar verwachting nog met een forfait bepaald wat het fictieve het inkomen uit vermogen is. Gelet op de rechtspraak kan bezwaar maken dan zinvol zijn. Bijvoorbeeld als het feitelijk inkomen uit dividend, rente, huur, royalties of vermogenswinsten en -verliezen in enig jaar laag is. De Belastingdienst werkt op dit moment aan een digitaal formulier om het werkelijk rendement mee door te geven. Het maken van bezwaar (en de uitvoerbaarheid voor de Belastingdienst) zou hierdoor laagdrempeliger kunnen worden.
Veel meer fiscaal voordeel bij lijfrente en pensioen
Het maximumbedrag dat in aftrek kan komen bij betalingen voor een oudedagsvoorziening is dit jaar fors verhoogd.
In de aangifte over 2023 kan nu een bedrag in aftrek worden gebracht van maximaal 30% van het inkomen in 2022, verminderd met een vast bedrag. Dit wordt de ‘premiegrondslag’ genoemd. Begin dit jaar was deze aftrek nog 13,3% van de ‘premiegrondslag’.
Het bedrag van de in het jaar voor lijfrente betaalde bedragen verlaagt het te belasten inkomen in box 1 van de inkomstenbelasting in het jaar van betalen. De toekomstige uitkeringen uit de lijfrente zijn pas weer belast in box 1 in het jaar waarin ze worden ontvangen. Dat is een fiscaal voordeel; de betaling van belasting wordt uitgesteld. Een bijkomend voordeel is dat over het in de lijfrente opgebouwde vermogen geen belasting in box 3 betaald hoeft te worden.
Als in voorgaande jaren niet het maximale bedrag is betaald, kan dat in een later jaar alsnog. Iemand die in de jaren 2013 en daarna niet (volledig) gebruik heeft gemaakt van de maximale aftrekruimte kan hierdoor ook voor die eerdere jaren nog een aftrekbare premie of inleg betalen (tot 10 jaar terug). Het bedrag van deze extra aftrek voor eerdere jaren is maximaal € 38.000. Onder de oude regels was deze extra aftrek mogelijk voor de 7 jaren die vooraf gaan aan het jaar waarover aangifte wordt gedaan.
Het maximale bedrag waarvoor aftrek mogelijk is, is verhoogd in verband met de inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen.
Een familiefonds wordt minder aantrekkelijk
Een open fonds voor gemene rekening is vanaf 1 januari 2025 vaak niet meer zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Deze zelfstandige belastingplicht blijft alleen bestaan voor een vergunningplichtig beleggingsfonds of een fonds voor collectieve beleggingen in effecten waarvan de aandelen vrij verhandelbaar zijn. Voor een (van vennootschapsbelasting) vrijgestelde beleggingsinstelling gaan vergelijkbare voorwaarden gelden.
Gebleken is dat vooral vermogende personen en families van familiefondsen gebruik maken om belasting te kunnen besparen. Onderzocht was dat er in 2019 in Nederland 1.350 beleggingsfondsen waren, waarvan 1.320 ‘familie-beleggingsinstellingen’ zijn. Met dit wetsvoorstel wordt daar een einde aan gemaakt.
Voor bestaande familiefondsen is er overgangsrecht, waardoor het vermogen in 2024 onder voorwaarden zonder belastingheffing ‘doorgeschoven’ kan worden naar een eigen bv of een andere rechtspersoon. Het fiscale vermogen wordt dan aan de participanten toegerekend naar hun gerechtigdheid.
Als geen gebruik wordt gemaakt van het overgangsrecht moet in verband met eindigen van de zelfstandige belastingplicht veelal vennootschapsbelasting en inkomstenbelasting in box 2 worden betaald, waarna het vermogen van het familiefonds tot het particulier beleggingsvermogen van box 3 inkomstenbelasting gaat behoren.
Overige maatregelen inkomen en vermogen
Naast de hiervoor genoemde ontwikkelingen noemen we kort nog de volgende ontwikkelingen:
- Het maximumbedrag van de arbeidskorting wordt in 2024 verhoogd naar € 5.553 (vorig jaar € 5.052).
- Voor co-ouders wordt geregeld dat er ook recht bestaat op de inkomensafhankelijke combinatiekorting als een kind gedurende ten minste 156 dagen in een kalenderjaar in elk van beide huishoudens verblijft. Dit is een heffingskorting. Een heffingskorting is een vermindering van de belastingschuld nadat berekend is welk bedrag aan inkomstenbelasting verschuldigd is.
- De betalingskorting voor tijdige betaling van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting wordt afgeschaft.
- De wettelijke proceskostenvergoeding wordt verminderd en uitsluitend nog op de bankrekening van de belanghebbende uitbetaald.
- Een fiscale beleggingsinstelling (fbi) mag met ingang van 1 januari 2025 niet meer direct in Nederlands vastgoed beleggen als zij gebruik willen blijven van het 0%-tarief in de vennootschapsbelasting. In verband hiermee is er in 2024 een tijdelijke vrijstelling van overdrachtsbelasting om deze fondsen in staat te stellen om hun belegd vermogen aan te passen.
- De belastingrente voor de vennootschapsbelasting stijgt op 1 januari 2024 naar 10%. Dit jaar is deze rente nog 8%. Voor de andere belastingen wordt de belastingrente 7,5%.
Robbie helpt je graag
Robbie volgt de ontwikkelingen en houdt je op de hoogte. Heb je vragen over de belastingplannen en wat ze voor jou kunnen betekenen? Neem contact op met je eigen adviseur of mail naar info@robbiekompleet.nl.